Illustratie

Zal mijn kind later meekunnen?

Deze vraag blijkt aktueel, zowel bij het begin van een schooljaar, in het midden van een schooljaar, als op het einde ervan. Het is een vraag die gesteld wordt als het kind nog in de kleuterschool zit -sommige ouders stellen de vraag al bij de inschrijving van het kind voor de eerste leefgroep- als op het einde van de vierde leefgroep, de poort naar het middelbaar onderwijs.
Bovendien is het een vraag die gesteld wordt door alle ouders en niet alleen door deze die voor hun kind een Freinetschool of een andere "alternatieve" school kozen.
Het is een vraag uit bezorgdheid omdat we het beste willen voor ons kind. Het is een vraag waaruit twijfel spreekt: heb ik als ouder de juiste schoolkeuze gemaakt, zodat mijn kind later zal meekunnen?

Redenen genoeg dus om bij deze vraag eens te blijven stilstaan.
De vraag is duidelijk gericht naar een activiteit, naar een verwezenlijking in de toekomst. Dat 'later' is een vaag maar ook een breed begrip. Men kan ermee bedoelen: meekunnen bij voortgezet onderwijs. Of nog verder: aan een job geraken. Zeker willen we dat het kind zal 'slagen in het leven', wat we misschien kunnen vertalen als 'gelukkig zijn'.
Ook het begrip 'meekunnen' wil ik nader bekijken. In deze context wordt 'meekunnen' vooral intellectueel gezien. Zal mijn kind op intellectueel vlak voldoende voorbereid zijn om een diploma te halen en via die weg slagen in het leven? Nu weten we allemaal wel dat slagen in het leven, of gelukkig zijn, zeker niet alleen afhankelijk is van een diploma of job en de daaraan gekoppelde centen. Maar we kunnen niet ontkennen dat in onze maatschappij veel belang gehecht wordt aan het intellectuele. Als ouder van een kind in een Freinetschool beseffen we ook wel dat naast het intellectuele zoveel andere eigenschappen belangrijk zijn en ontwikkeld moeten worden. Stond Freinet zelf niet heel erg een 'harmonische vorming' voor met aandacht voor het sociale, het creatieve, het manuele?

Maar de twijfel blijft...zal dit onderwijs voldoende zijn...?

En meteen zitten we bij een kernpunt : het onderwijs als bepalende factor voor later. Misschien is dit wel een goed moment om die factor te analyseren en te relativeren.

Er zijn drie grote groepen factoren die verantwoordelijke zijn voor onze totale ontwikkeling, dus ook voor onze intellectuele ontwikkeling.
KaarsEen eerste en belangrijke factor is alles wat met erfelijkheid te maken heeft. Alle mogelijkheden waarmee we geboren worden en die in de loop van onze ontwikkeling geactualiseerd kunnen worden. Maar ook alle beperkingen die we in aanleg meekrijgen. Als een kind geboren wordt met een auditieve handicap (bijv.: slechthorend) dan zal dat zijn verdere ontwikkeling beïnvloeden. Als een kind geboren wordt met beperkte intellectuele mogelijkheden -en het ene kind is nu eenmaal verstandiger dan het andere kind- dan zal het kind niet boven zijn mogelijkheden kunnen uitstijgen. Wel kan men proberen de mogelijkheden van het kind maximaal te ontwikkelen en daar kan onder andere een school veel toe bijdragen, maar daar stopt het ook. Wat er niet inzit kan men niet ontwikkelen. Uit talrijke onderzoeken is gebleken dat intelligentie voor het grootste gedeelte bepaald wordt door erfelijkheid. Laten we dus geen wonderen verwachten.
Een tweede groep factoren kunnen we aanduiden met 'invloed van het milieu'. Milieu in de breedste betekenis van het woord. Voor het kleine kind is de invloed van het gezin zeer belangrijk, via het gezin maakt het kind een eerste kennismaking met de wereld.
Geleidelijk aan zullen ook familie, school, vriendengroep en de bredere sociale omgeving een rol spelen.
We kennen allemaal de invloed van de goede vrienden of de slechte vrienden, welke persoonlijke betekenis we daar dan ook aan mogen geven. We weten allemaal dat wanneer we gestimuleerd en gewaardeerd worden, ons dat aanzet om verder te doen en wanneer we veel negatieve reakties krijgen we ontmoedigd geraken.
Laten we even naar de school kijken, alhoewel ik daar straks nog uitgebreider op terugkom. Elk kind heeft intellectuele mogelijkheden maar als het niet de kans krijgt om naar school te gaan (in derde wereldlanden, in oorlogsgebieden) zal hij deze niet maximaal kunnen ontplooien. We gaan zelfs verder: voor kinderen met minder verstandelijke mogelijkheden wordt aangepast onderwijs ingericht zodat zij mits aangepaste didactische en pedagogische methodes (kleine groepen, lager tempo) toch tot maximale ontplooiing komen.
Nog even iets over de wisselwerking ouders-school, of beter ouders-studiekeuze. Het is belangrijk dat men zijn kind niet onderschat, maar je kind overschatten is ook niet goed. In het artikel 'De school blijft zitten' in Knack van 15/2/95 wordt verwezen naar het rapport van de inspectie over de middelbare scholen. "...In het secundair onderwijs blijft 1 op 10 kinderen een jaar zitten en 1 op 10 wordt naar een andere richting gestuurd." In de eerste graad (eerste twee jaren van het middelbaar onderwijs) faalt 7%.
"Het rapport wijst op factoren waarop de school weinig of geen vat heeft. Ouders dwingen hun kinderen in een richting die ze niet aankunnen, in plaats van ze naar een technische school te sturen waar ze wel goede resultaten behalen of ze een beroepsopleiding te laten volgen... Zoiets is funest voor het kind. Elke verandering wordt aangevoeld als een mislukking. En zelfs als de leerling uiteindelijk in de juiste richting terecht komt, heeft hij zo'n negatief zelfbeeld dat hij nog niet goed presteert..."

Gesproken over beïnvloeding van het milieu...Inktpot
Een laatste factor tenslotte is wat men noemt de persoonlijke factor. Onze eigen wil. Als kinderen opgroeien en weigeren mee te doen in het plan dat elke ouder voor zijn kind droomt, dan ligt een falen aan de persoon zelf en niet aan ouder of school. Kinderen kunnen nog zoveel mogelijkheden in aanleg meegekregen heben en nog zoveel kansen van het milieu krijgen (mogen studeren, gestimuleerd worden...) als zij er met de pet naar gooien en niets uitsteken, dan komen zij er niet.
Terecht kan men nu de vraag stellen: Hoe belangrijk is de school? Sommige studies relativeren de rol van de school zeer sterk en zien aanleg en opvoeding thuis als de belangrijkste factoren die de ontwikkeling bepalen. Andere studies tonen dan weer aan dat de school degelijk een invloed heeft op de prestaties van de leerlingen.
Met deze opsomming wou ik aantonen dat de school maar één factor is binnen een groot aantal die elke persoon beïnvloeden en dat we die factor zeker niet moeten overaccentueren maar ook zeker niet moeten onderwaarderen.
Zeker kunnen we stellen dat verschillende factoren samen invloed hebben.

Maar de vraag: Zal mijn kind later meekunnen, blijft aan de school gesteld. Daarom wil ik ook even kijken hoe de school op de mogelijkheden van het kind kan inspelen en dus zijn meekunnen stimuleren.

We hebben al gesteld dat de school niet 'intelligent' maakt, zij kan enkel onze intellectuele mogelijkheden helpen ontplooien. Haar opdracht is natuurlijk veel breder. Dat blijkt ook uit de eindtermen die door het Departement van Onderwijs voor de basisscholen werden opgesteld (zie hiervoor de Viervoeter, maart 1994). De verschillende domeinen waarop het basisonderwijs zich moet richten zijn: lichamelijke opvoeding, muzische vorming, taal, wereldoriëntatie, wiskunde, leren leren en sociale vaardigheden. Vooral de twee laatste eindtermen deden in het traditioneel onderwijs nogal wat stof opwaaien. Uit een enquête in de Freinetscholen van Gent bleek dat verreweg de meeste ouders vinden dat deze eindtermen "volledig in de lijn liggen van het Freinet-onderwijs" en zelfs al toegepast worden.
Als ouder heb ik nu gekozen voor een Freinetschool. Misschien is de keuze voor deze school heel toevallig geweest, of misschien was het een heel bewuste keuze op basis van verzamelde informatie, of misschien was het een keuze uit ontevredenheid met het 'traditioneel onderwijs'. Maar met of zonder informatie weet men toch nooit op voorhand of deze keuze wel de beste is voor het kind. Veel hangt ook af van het kind zelf, of het zich in het systeem zal 'thuis' voelen. We kunnen als ouder alleen maar doen wat we het beste vinden op een bepaald moment. Als je de praktijk van Freinet niet kent, en dat geldt dus voor elke ouder van een eerste kind in de eerste leefgroep, zal door het kontakt met de school de kennis over en het vertrouwen in het systeem kunnen groeien. Nu moeten we natuurlijk goed voor ogen houden dat een school niet zozeer een gebouw is (alhoewel dat natuurlijk zeer belangrijk is, zoals men uit ervaring en na diverse verhuizingen bij de Gentse Freinet-scholen weet), maar dat een school gemaakt wordt door leerlingen, leerkrachten, kinderverzorgsters en alle mensen die met de school verbonden zijn. Dus ook door ons, de ouders. Op de informatievergadering van 13 maart jl. werd als apart punt de 'Rol van de ouders' besproken!
Door het kontakt met al deze mensen leren we een school, leren we een schoolsysteem kennen.
Boek We hebben geluk een school te hebben die zo open staat naar ouders toe: 'betrokkenheid via samenwerking op school' werd in de vergadering gezegd. We kunnen met onze vragen, opmerkingen en suggesties terecht bij leerkrachten, klasverantwoordelijken, directie, secretariaat, overleg...
Misschien kunnen sommige ouders hier niet altijd gebruik van maken en blijven zij met vragen zitten. Uiteraard was de vergadering van 13 maart een welkome informatiebron, zoals ook bleek uit het aantal aanwezigen. Kennis van een systeem ondersteunt een keuze (of juist niet, en dan moet men zijn keuze herzien). Daardoor krijgt men vertrouwen. Vertrouwen dat de medewerkers met hun kennis, ervaring, enthousiasme zo goed mogelijk de Freinetfilosofie in praktijk proberen brengen. Een filosofie en werkwijze waarbij het volgen van het voorgeschreven leerplan op een vernieuwende manier gebeurt; 'De -altijd- Nieuwe School'.
Men sluit zoveel mogelijk aan bij de eigen levenservaringen en de persoonlijkheid van het kind, het kind staat centraal en zijn zelfactiviteit wordt gestimuleerd, een harmonische vorming wordt nagestreefd (en dit komt in de nieuwe eindtermen ook naar voren). Men hecht veel belang aan expressie, communicatie, gemeenschapszin. Dat komt tot uiting in technieken als: vrije tekst, correspondentie, projecten, nieuwsronde, praatronde, klasseraad, werkhoeken...
Inderdaad, dit is een school die meer doet dan enkel intellectuele vorming en dat is belangrijk om in onze maatschappij een plaats te vinden en een gelukkig mens te worden.

Het is nu allemaal goed en wel dat we weten dat we de rol van de school als beïnvloedende factor moeten relativeren en dat de Freinetschool als dusdanig heel wat meer doelstellingen heeft dan een hoofdzakelijk intellectuele vorming nastreven, maar is dat nu voldoende om de overgang naar het middelbaar onderwijs goed te laten verlopen. Daarom wil ik nog even ingaan op een onderzoek dat gedaan werd in het kader van een licentiaatsverhandeling door J.Devos (academiejaar 1992-1993).
Hij onderzocht hoe de overgang verloopt voor leerlingen uit alternatieve scholen zoals Freinet, Steinerschool, De Buurt naar het traditioneel secundair onderwijs. Dit gebeurde op basis van het vergelijken van examenscores op het einde van het 1ste trimester in de secundaire school en op basis van een attitudemeting.
We moeten voor ogen houden dat de overgang voor alle leerlingen ingrijpend is: de organisatie van de school is anders, er zijn veel meer leerkrachten, de leerstof wordt anders gegeven, het tempo is hoog en de te verwerken leerstof veel. Dit kan voor moeilijkheden zorgen die men niet verwachtte.
Opmerkelijk is dat de meeste leerlingen die uit een alternatieve basisschool komen de eerste graad van het secundair onderwijs in een alternatieve secundaire school komen. (Opmerking: het aantal in het onderzoek betrokken leerlingen is beperkt).
We halen enkele onderzoeksresultaten aan, die betrekking hebben op de resultaten van oud-leerlingen uit het Freinet en het traditioneel basisonderwijs in het secundair onderwijs.
Een eerste vraag was of er een verschil merkbaar is tussen resultaten die leerlingen in het 1ste jaar secundair onderwijs, komende uit een alternatieve of komende uit een traditionele lagere school, behaalden op de vakken: frans, wiskunde, nederlands, biologie, aardrijkskunde, geschiedenis en plastische opvoeding.
Kaars Er blijken geen significante verschillen tussen de resultaten van de leerlingen. Leerlingen die uit een Freinetschool komen presteren iets minder voor geschiedenis en frans, maar halen voor de andere vakken iets betere resultaten dan leerlingen die uit een traditionele school komen. De verschillen zijn echter zeer klein.
Een volgende vraag was of er verschillen merkbaar zijn voor enkele attitudes, aan de hand van een vijfpuntenschaal ingevuld door de leerkracht van het secundair, zijn: zelfstandigheid, sociabiliteit, orde, produktiviteit en ongedwongenheid.
Uit het onderzoek bleken ook hier geen significante verschillen naar voor te komen. Leerlingen uit een traditionele school scoren iets beter op sociabiliteit, leerlingen uit Freinet scoren op de andere attitudes beter.
We kunnen dus besluiten dat leerlingen uit een Freinetschool zeker niet moeten onderdoen voor leerlingen uit een traditionele school.
Er werd ook nog een vraag gesteld naar hoe leerlingen denken over hun vorige school. Uit de antwoorden blijkt dat leerlingen de sfeer, de lossere omgangsvormen, de creativiteit, de zelfstandigheid, het communicatieve, de eigen verantwoordelijkheid... als zeer positief ervaren. Graag verwijzen we nog naar het artikel in de Viervoeter van Februari 1993: '10 vragen en antwoorden over de Wingerd'.

Zo komen we aan het einde van dit artikel. Oms besluit kan kort zijn: Zal mijn kind later meekunnen...?
Het ligt hem niet alleen aan de school maar ook aan zoveel andere factoren.
En voor zover bekend uit onderzoek en gesprekken met oud-leerlingen van de Freinetschool zijn zij zeker even goed voorbereid als hun collega's uit traditionele basisscholen.
Na het trekken van deze konklusie is het plezierig te vernemen, dat oud-leerlingen hun 'oude Freinetschool' zo'n leuke en 'wijze' school vonden.

Terug overzicht artikels

Elsie Amant,
Ouder Boomgaard

Copyright © De Viervoeter mei 1995