1.1
Asking questions
Als je
ergens informatie over wilt hebben, dan is vragen stellen wel een erg
belangrijke vaardigheid. Het is in het Engels ook niet zo moeilijk, als je maar
een paar dingen goed in gaten houdt:
- de
vragende voornaamwoorden; en
- het
eventuele gebruik van "to do" als extra hulpwerkwoord
Vragende
voornaamwoorden
Je kunt
in het Engels de vraag beginnen met de zogenaamde Wh-words:
Who/whose/whom
What
Which
Where
When
Why
Vreemd
genoeg behoort "How" ook tot dit rijtje van Wh-words.
Where,
when, why en how leveren voor Nederlanders niet zoveel problemen op. We
concentreren ons dan ook op de eerste drie van het rijtje.
who/whose/whom
.....? vraagt naar personen
voorbeelden:
Wie
heeft je gezien?
|
Who
saw you?
|
Wie
heb jij gezien?
|
Who(m)*
did you see?
|
Wiens
computer is dit?/Van wie is deze computer?
|
Whose
computer is this?
|
|
|
Whom
is een beetje oude vorm, die je echter nog weleens hoort/ziet (vooral in
formele, geschreven zinnen of situaties). Whom is dan het lijdend - of
meewerkend voorwerp van de zin. Tegenwoordig mag je daarvoor ook who gebruiken.
what
......? vraagt naar
personen, dieren of zaken in het algemeen
voorbeelden:
Welke
onderdelen ken je?
|
What
parts do you know?
|
Welke
mensen
werken voor ACM?
|
What
people work for ACM?
|
Waar
kijk je naar?
|
What
are you watching?
|
Wat
weet je van ACM?
|
What
do you know about ACM?
|
which
........? vraagt naar personen, dieren, zaken uit een kleiner
aantal.
Voorbeelden:
Welke
van de ACM auto's heb je het liefst?
|
Which
of the ACM cars do you prefer?
|
We
hebben licht rode en donker rode modellen. Welke wil je?
|
We've
got light red and deep red models. Which do you want?
|
Wat
is leuker, productie of marketing?
|
Which
is nicer, production or marketing?
|
Let dus
op dat je niet zomaar het Nederlandse wat
met what vertaalt en welke
met which. Deze laatste which geeft een keuze aan uit een
beperkt aantal.
Where....?
vraagt naar waar?/op welke plaats?
Where are going to build the new paintshop?
When
.....? vraagt naar wanneer/op welk ogenblik
When
are they going to that seminar on AutoCad? Next week?
Why
.......? vraagt naar waarom/de reden
Why do they need a new paintshop? New working conditions Act?
How
: hoe/op welke manier.
How did you manage to get a second layer in that drawing?
Tenslotte,
vertaal je het Nederlandse Wat voor met:
What
|
What
future is there for the automotive industry?
|
What
kind of...
|
What
kind of car did he buy?
|
1.1.1
Vul één (Wh-)woord
in.
...................................
got the job at ACM? Robert or Mike?
...................................
of these two is better qualified?
....................................
did they ask during the interview?
.....................................
did they ask for a second interview?
.......................................
does he travel to work? By car or on foot?
......................................
do you think of your first day at work?
.......................................
kind of person is Mr Regan?
.........................................
responsibility is it? Kathleen's?
............................................
did he send his application form to?
.......................................
company pays a higher salary, ACM
or ABD?
1.1.2.
In welke zinnen
van 3.2 kan je ook whom
gebruiken? Schrijf de nummers van de zinnen op.
...............................................................................................................................
1.1.3.
Vertaal
Welke
auto's van ACM heb je gezien?
.....................................................................................................................................
Waar is
hij naar aan het zoeken?
....................................................................................................................................
Wat voor
soort auto is het?
.....................................................................................................................................
Met wie
heb je gesproken bij het sollicitatie gesprek?
.....................................................................................................................................
Welke
afdelingen ga je bezoeken?
.......................................................................................................................................
"to
do" als extra hulpwerkwoord?
Je hebt
in een vraagzin altijd een hulpwerkwoord of een vorm van "to be" voor
het onderwerp nodig. Als er in de gewone, bevestigende zin geen hulpwerkwoord
staat, moet je in de vragende zin een vorm van "to do" als (extra)
hulpwerkwoord gebruiken. "To
do" moet je in de goede tijd zetten (= vervoegen) en het hoofdwerkwoord
wordt dan altijd in de tegenwoordige tijd (de stam) gezet.
Voorbeelden:
bevestigende
zinnen
|
vragende
zinnen
|
Mike
is working for a car manufacturer.
|
What
kind of company is Mike working for?
|
Mike
was late.
|
Why
was Mike late?
|
They
place Mike in Production.
|
Where
do they place Mike?
|
Mike
likes Production.
|
What
does Mike like?
|
Mike
entered the building.
|
What
time did Mike enter the building?
|
Mike
saw him.
|
Who
did Mike see?*
|
He
saw Mike.
|
Who
saw Mike?*
|
*Let op:
in de laatste vragende zin is Who het onderwerp; dan heb je geen extra
hulpwerkwoord nodig. Vergelijk : "Who saw Mike?" en "Who did Mike
see?"
1.1.4.
Explain the
difference between "Who saw Mike?" en "Who did Mike see?"
..................................................................................................................................
..................................................................................................................................
..................................................................................................................................
..................................................................................................................................
1.1.5.
Use the sentences
and the Wh-words to produce questions. See example 1.
Mike
applied for a job last month. (when)
When
did Mike apply for a job?
He likes
it very much so far. (how)
...............................................................................................................................
He's
working for Production at the moment. (where)
.............................................................................................................................
In a
couple of months he's going to work for Research and Development. (when)
..............................................................................................................................
Mike has
old cars as a hobby. (what)
................................................................................................................................
Mr Regan
saw Mike this morning. (who)
.................................................................................................................................
Mike had
a meeting with Mrs Harding. (who)
.................................................................................................?
With Mrs Harding.
|