Moeder en zoon liggen naast mekaar op het brede
bed
ziekte en handicap, vredig naast mekaar.
Met wijde neusvleugels zuigt Marian gretig
de levensbehoudende zuurstof naar binnen.
Achter haar ogen verdringt ze voortduren
de de steeds weerkerende doodsangst.
Marian en Steven, een moeder en haar kind,
twee onvolkomen lichamen,
het één geteisterd door ziekte,
het ander sinds jaren verankerd in mentale zwakte.
De blik van de moeder vangt nu de blik van haar kind.
Tederheid verdringt angst,
een waas van zachtheid en moederlijkheid
glijdt naar hem,
ze omvat zijn ogen met haar zoekende blik,
dringt in de wortels van zijn klare, eenvoudige ziel.
Steven, zegt ze, de strijd is bijna gestreden.
Ik wou zo lang mogelijk hier blijven om jou,
jij was al die zieke jaren de kern van mijn bestaan.
Ik wou zo lang ik kon voor jou zorgen.
Ook toen mijn krachten het begaven,
alleen mijn ogen jou konden bewaken en beschermen,
bleef ik in je buurt, anderen aanwijzingen gevend,
mijn leven was gewijd aan jou, mijn jongen.
Steven hoort het timbre van de tonen,
zuigt de moederlijke warmte naar binnen,
verstaat niet de betekenis van de klanken,
zijn glimlach wordt alleen maar breder en dieper.
Dra ben ik dood, mijn jongen.
Jij was altijd mijn grootste goed.
Vaarwel, het ga je goed,
tot later eens hierboven.
En Steven antwoordt, niet met de taal van de mond,
maar met de taal van hart tot hart, die geen woorden behoeft.
Moeke, zegt hij teder, ik wil je danken voor zoveel,
voor die rijkdom van je natuur, voor die vele gaven van jou.
Jouw kracht en tederheid, geduld en waarachtigheid,
Jouw zorg, je liefde, opmerkzaamheid en moed.
Wellicht vergeet ik zelfs jouw naam,
maar je uistraling en warmte staan gebeiteld in mijn hart,
Je blijft voor altijd bij mij.
Uit het ongeschreven dagboek van Marian, vrijdag 3 februari
1995. Marian vertrok naar het ziekenhuis te Kortrijk op 4 februari 1995. Ze
ging in coma op 7 februari, en stierf op donderdag 9 februari 1995.