VIERDE SCENE (Locatie Grote Markt - Groningen)


 
 

de opera            

de makers

de cast

de sponsors

Van Den Vos Reinaerde

foto's

recensies

laatste nieuws!

 
libretto en synopsis: © Jo Willems
| Scene 1 | Scene 2 en 3 | Scene 4 | Scene 5|

Een keizerpfalts, klaar voor het tsinxenhof.
 
Koning Nobel
is een gramstorig despoot, een ijzervreter van het oude soort. Hij bekommert zich zeer weinig over hoe het volk over hem denkt, als het volk maar doet wat hij wil. Koning Nobel is een buitenlander, spreekt met een vreemd accent. Hij lijdt aan een aantal ouderdomskwalen. Zijn maag en darmen zijn niet goed in orde en zijn gehoor laat na. Daardoor zingt hij nogal al eens vals en hoort hij soms niet meer optimaal. Desondanks straalt hij een dreigende autoriteit uit. De zorgen van het volk vervelen hem en iemand die hem te veel lastig valt loopt grote kans een enorme oplawaai te krijgen. Ondanks zijn gebreken is hij de sterkste en machtigste en dat wil hij weten ook. Er is nauwelijks iemand die zijn macht betwist. Wel heeft koning Nobel als alle heersers nogal wat last van paranoia. Daar ligt zijn zwakte.
 
Koningin Nobeline
is een adembenemende schoonheid. Ze is een bevallig, sierlijk en lenig leeuwinnevrouwtje. Dat ze lispelt, maakt haar eens zo aantrekkelijk. Zij is afkomstig uit de streek en de meeste dieren kennen haar nog als jong meisje, toen ze de lieveling van het bos was. Nobeline is een carrièrevrouw, die met haar verstand en lichaam werkt. In de dierenwereld was weinig ruimte voor vrouwtjes om zich te ontplooien, behalve wanneer ze goed gebruik wisten te maken van hun uiterlijke voordelen. Nobeline is door haar huwelijk met de veel oudere Nobel zeker van haar machtspositie (hoewel zij Nobels toorn net zo vreest als alle andere dieren) en zij probeert die positie te verstevigen door een uitgebreid informatienet. Meestal is zij degene die Nobel voorlicht. Op zinnelijk gebied is de leeuwin schromelijk te kort gekomen. Dat blijkt meerdere malen, wanneer haar begerige aandacht getrokken wordt door de stier of door Reinaerts fiere staart.
 
Clenebejach, de fret
, is een ouderwetse hofnar, die voor zijn brutale grappen al meer dan eens in zijn leven heeft moeten betalen. Hij heeft dan ook dat typische stotteren en stamelen, dat veel huisslaven kenmerkt die te dicht in de nabijheid van een zeer wispelturige meester leven. Maar desondanks kan Clenebejach het niet laten Nobel af en toe te sarren. En Nobel, die af en toe Clenebejach ongespitst de grond in dreigt te slaan, heeft de fret nodig als bliksemafleider voor zijn paranoia, maar ook als raadgever. Eigenlijk mogen ze elkaar wel.
 
Carcofas, de ezel
, is een prelaat die zo verwaand is als hij lange oren heeft. Hij gaat prat op een machtspositie die hij allang sinds het aantreden van Nobel als vorst verloren heeft. Hij is een zelfingenomen kwast die met zijn quasi-wijsheden en verfomfaaide bijbelspreuken menig dier tot aan de rand van de wanhoop brengt. Maar zolang als Nobel hem kan gebruiken en hem dus in de waan laat dat hij iets in de melk te brokken heeft, zullen alle dieren zijn geestelijke raad volgen en kerkbelasting betalen (waarvan Nobel natuurlijk weer een onevenredig aantal tienden opstrijkt).
 
Cantecleer, de haan
, is symbool voor het koploos kakelen van het volk. Hij is een nerveus, schoksgewijs bewegende haan.Als hij dagelijks zijn graantje kan meepikken zal het hem worst wezen wie regeert. Vrijheid is voor hem zijn kippen te bestijgen en rond te tippelen als een praalhans. Nobel heeft een gloeiende hekel aan kippen, maar zolang ze nog de vereiste hoeveelheid afleveren bekleden ze een hoge positie in het bos. Coppe was de superleghen van Cantecleer.
 
De stier
heeft een typische rol in het stuk. Hij spreekt noch zingt. Maar zijn aanwezigheid werkt als die van een mobiele eenheid, wanneer er veel volk op de been is. Soms is hij prominent aanwezig, soms staat hij verdekt opgesteld. Hij geniet van de aandacht die Nobeline aan hem besteedt.De stier wordt vergezeld door een peloton van mindere stiertjes.
 
Cuwaert, de haas (klerikaal), Belijn, de ram (hofkapelaan en slippedrager van Carcofas), Grimbeert, de das (in het gevolg van Reinaert), Cantaert, de haan, Crayant, de haan, Alenten, de kip, Pinte en Sproete (zonen van Cantecleer en Coppe, die de baar dragen) horen allemaal bij de clan van Cantecleer, Pancer, de bever is alles om het even, Rosseel, de eekhoorn, vertederend, maar laf, etc. etc.

 
Rond het kop-of-munt spel ontstaat een klein oploopje, wanneer Heer Brune voor de derde achtereenvolgende keer verloren heeft en Tibeert weigert zijn geluk te proberen. Hersinde en Isengrimus nemen niet deel aan het feest, maar staan ergens aan de zijkant te ruziën. Isengrimus snuift voortdurend wantrouwend aan zijn vrouw.
 
Brune: Toe, Tibeert, speel ook een keer.
 
Tibeert: Katten moeten kijken, spelen is voor een beer.
 
Isengrimus: Hersinde, waar zijn je schoentjes?
 
Brune: Al drie keer heb ik verloren.
 
Hersinde:Ik heb ze verloren.
 
Isengrimus: Hoe kun je laarsjes verliezen?
 
Tibeert: Verliezen hoort bij het spel.
 
Hersinde:Ik heb te hoog gespeeld.
 
Isengrimus: En waarvan zijn onze jongen blind?
 
Brune: Maar ik zag het met mijn eigen ogen.
 
Hersinde:Ik zal maar bekennen,
ik heb onze eer verspeeld,
nee, Reinaert heeft ons onteerd.

 
Tibeert (fijntjes): Hebben ze u bedrogen?
 
Isengrimus (ruikt voor de zoveelste maal aan Hersinde):
Reinaert? Alweer?
Je liegt.

 
Brune (kwaad; wil op de kop-of-munt-spelers afstormen):
Wie mij bedriegt ...

 
Brune wordt opgevangen door het koor van omstaanders en spelers:
Kom, wind je niet op,
er wint er maar één.
Kom, wind je niet op,
't Is voor de lol.
't Zij ons gegund,
't Is kop of munt.

 
Hersinde:Hier heeft hij mij gegrepen.
 
Isengrimus: De schoft.
 
Koor: Kom, wind je niet op.
 
Isengrimus: Ik ruik het.
 
Koor: Er wint er maar één.
 
Isengrimus: Inderdaad.
 
Hersinde (wijst op haar gat): En ook hier. Ruik maar.
 
Isengrimus: Daar?
 
Koor: 't Is voor de lol.
 
Brune (nu pas gekalmeerd): Een beetje lol kan geen kwaad.
 
Hersinde:Inderdaad.
 
Isengrimus (ruikt): De schurk.
 
Koor: Kom wind je niet op.
 
Isengrimus: Ik ruik het.
 
Tibeert: 't Zij u gegund.
 
Koor: Er wint er maar één.
 
Isengrimus: Inderdaad.
 
Koor, Brune en Tibeert: 't Is kop of munt.
 
Isengrimus: Reinaert, de ploert,
 
Koor: 't Is voor de lol.
 
Isengrimus: heeft mijn vrouw...
 
Brune: Een beetje lol...
 
Isengrimus: en kinderen verhoerd.
 
Brune: ... kan geen kwaad.
 
Tibeert: 't Zij u gegund.
 
Hersinde en Brune: Inderdaad.
 
Koor: Kom, wind je niet op.
er wint er maar één.
Kom, wind je niet op,
t'Is voor de lol.

 
Koor, Brune en Tibeert: 't Zij ons gegund,
't Is kop of munt.

 
Opkomst van Koning Nobel, Nobeline, Clenebejach, Carcofas, Cuwaert en Belijn. De stier is hun wegbereider door het volk. Nobel, Nobeline en Clenebejach beklimmen een verhoging met een troon voor ruim twee personen, waar zich ook Clenebejach opwurmt en kijken neer op hun onderdanen. Isengrimus grijpt meteen Carcofas bij zijn slip en neemt hem apart.
 
Nobel
(misprijzend tegen Nobeline):

Wat doe ik tussen dit canaille.
Ik, Nobel, ... koning over
hazen en ezels,
schapen en kwezels.
Mijn hof ... louter rapaille.

 
Clenebejach:
Lof voor het Hof.

 
Nobeline:
De koning is pas koning als hij zich als koning toont.

 
Nobel:
Gij hoeft mij de les niet te lezen.

 
Clenebejach (zich tegen Nobeline aanvleiend):
Lof ook voor mijn beko..koorlijke, koe..koene ko..koningin.

 
Nobeline:
De koning moet rechtspreken.

 
Nobel (wijzend in de richting van Carcofas en Isengrimus):
Ik zou er liever een paar krom slaan.
Maar genoeg nu van deze flauwekul.

(tot de stier) Maan ze tot stilte.
Laten we het achter ons brengen.

 
Clenebejach:
Aanhoort Nobels argumenten,
maar pa..past vooral op uw centen.

 
Nobel wendt zich dreigend tot Clenebejach, die met zijn slippen tussen de benen dekking zoekt achter Nobeline:
Ik zwijg al, mijn ko..koning, mijn heer.
Als zwijgen goud is
(houdt zijn hand open naar Nobel),
dan zeg ik niets meer.

Nobel werpt hem een gouden muntje toe en kijkt spiedend rond wie er nog allemaal staat te praten. Carcofas en Isengrimus hebben niet door dat het moment van Nobels speech aangebroken is. De stier roept met een rotschop, waarmee hij de krukken onder Isengrimus wegmaait, Isengrimus tot de orde.
 
Nobel:
Per viam rectam,
... mijn devies.
De oorlog ... voorbij,
groot ... ons verlies,
... niet treuren,
... niet rouwen,
... niet zeuren,
... wederopbouw begint,
... veel gebeuren,
vanaf vandaag ...een nieuwe,
een frisse wind.

 
Clenebejach trekt zijn neus op en wil een al te voor de hand liggende grap maken. Nobeline houdt hem in toom:
Straks krijg je op je donder.

 
Clenebejach:
Nou, bij u heeft hij de wind er ook flink onder.

 
Nobel (geïrriteerd):
Per viam rectam,
aanhoort mijn besluit.
De staatskas ... leeg
ons bos ... grote zooi.
... sleutelen, zuiveren, ordenen,
... saneren, dan... morgen weer mooi.
We zetten het door,
al zit het niet mee.
Cijfers zeggen alles:
en één plus één is twee.

 
De stier en zijn knapen, als echte volksmenners steken borden met daarop applaus geschreven in de lucht en manen de dieren en het volk op de tribunes aan tot een geweldig kabaal.
 
Nobel:
Per viam rectam,
... voeg er aan toe,
wie niet meewerkt
is levensmoe.
... schouders eronder
... wederopbouwen,
... beloofde land.
... ons bos een waar wonder.
... Verrijzen uit de as,
... Het bos ... zo mooi
... als het vroeger was.

 
Nobel heeft zijn rede afgesloten, maar er valt een afwachtende stilte. De stier heeft niet door dat er al applaus had moeten zijn. Clenebejach springt naast Nobel en roept:
 
Heer Nobel, weest niet verstoord,
nog nimmer hebben zij zoiets moois gehoord.
Alleen ze hebben zitten pitten,
trek het u niet aan.
Gaat even rusten, even zitten,
een eindje hiervandaan.
Ik beko..komkommer me om het volk,
ik spe..eel voor uw tolk.

 
Nog voor Nobel weer op zijn troon is gaan zitten, vervolgt de fret (schallend als een heraut):
 
Het nieuwe van ko..koning Nobels po..politieke visie:

(persifleert Nobels spreek- en zangstijl, terwijl hij conspiratief op het publiek afloopt en een stuk zachter begint)
:
 
Als schreeuwen niet helpt,
helpt misschien fluisteren.
We zullen zien
of jullie naar mij willen luisteren.

 
Clenebejach met diepe stem, de positieve, grote woorden luid, de rest zachtjes, een beetje van achter de hand
:
 
Het nieuwe van ko..koning Nobels po..po..politieke visie:
... oude wijn ... nieuwe zakken.
Gelijkheid ... illusie,
onderdanen ... ka..kak..kakkerlakken.
Rechtvaardigheid ... bekijk het maar, à me hoela.
Lasten voor ons ...
lusten ... het ko..koningspaar, voor hem en ze troela.

 
Nobel legt een hand aan zijn oor en staat weer op. Clenebejach gaat zo op in zijn rol als nar, dat hij niets merkt.
Één pu..plus één ... alleen twee
onder de strikte bepa..paling, met memorandum,
liefst met herhaling,
... beide voor Nobel,
... kwo..wo..wod erat demonstrandum.

 
Nobel zet een paar stappen richting Clenebejach. De dieren krijgen er lol in.
De ko..koning ... buikje vol,
tot in eeuwige dagen ... onze tol,
... last is ons leven,
al wat we hebben
... aan Nobel geven.

 
Nobel komt dichterbij. Hilariteit. Clenebejach gaat er van uit dat zijn tirade zo'n succes heeft. Hij wordt overmoedig.
... Buigen vol eerbied,
... buigen als riet,
... zingen een loflied
... voor wat de heer ons biedt.

Nobel vlak bij Clenebejach. Gelach.
... Zien scheel van de honger,
... schreeuwen van de pij..pijn,
... maar roepen uitzinnig,
dat we gelukkig zijn.

 
Nobel achter Clenebejach. Iedereen houdt de adem in. Het laatste fluistert Clenebejach helemaal, alsof hij een vieze mop vertelt:
... Waarheid ... niet meer dan een leugen,
... duizend ku..keer herhaald
... waarheid ... niet meer dan een fictie,
waar niemand naar taalt.

 
Nobel vindt het genoeg en grijpt Clenebejach bij de kraag. Maar het wakkere fretje weet snel de aandacht af te leiden door op Isengrimus te wijzen:
 
Ik geloof, Heer Isengrimus wil u even spreken. Hij staat daar met zijn vrouwe bij ka..kardinaal Cacca..carcofas, Heer Brune en Tibeert, de kakka..kater.

 
Isengrimus, die Hersinde achter zich aansleurt, wordt door de andere drie naar voren geduwd. Hij buigt:
Sire,
wij met zijn vieren ...

 
Nobel:
Ik kan tellen.
Een bende van vijf.

 
Isengrimus (nog altijd onzeker):
Sire,
ik bedoel, wij met zijn drieën
u kent mijn wijf
(duwt Hersinde naar voren),
ik bedoel, ons allemaal,
Carcofas, de kardinaal
(wijst vaag een richting uit),
wij allemaal willen
voor wij onze krachten geven
aan de wederopbouw van ons bos
een klacht indienen tegen
een van uw dienaren,
Reinaert de Vos.
Carcofas, onze kardinaal,
is de wijste van ons vijven,
drieën, uh, of vieren,
Sire, hij vertelt het u allemaal
(wenkt wanhopig naar Carcofas).
 
Nobel keert zich grommend en misnoegd naar Nobeline, die zucht:
De koning doet, wat de koning doen moet.

 
Nobel:
Per viam rectam.
Kort en bondig.
Kardinaal, wie lang spreekt
maakt zich zondig
aan het verspillen van mijn tijd.
Weet dat ik aan (grommend als een leeuw) migraine lijd.

 
Carcofas treedt met een dik boek onder de arm naar voren en schraapt balkend zijn keel:
Ahííyaa.
Nobel, rex,
voor u staat de pontifex.

 
Nobeline (ongeduldig):
Wie mijn man verveelt,
weet dat hij met zijn leven speelt.

 
Carcofas (helemaal niet uit het veld geslagen):
U beiden, heersers op aarde,
ik, hoeder der geestelijke waarde.

(heft het boek in de lucht)

Het is haast niet te geloven,
Reinaerts zonden en misdaden...

 
Hersinde en Isengrimus:
Een misbaksel is Reinaert...

(Isengrimus krijgt klopt van één van de stieren)

 
Carcofas (vervolgt onverstoorbaar):
tegen u en Hem hierboven.
Reinaert de Vos,
uiteraard absent,
heeft misdaden begaan tegen
Heer Isengrimus
(steekt de kruk in de lucht, wijst op zijn oog),
Heer Brune
(wijst op zijn oren en wanten)
en Tibeert
de kater (houdt zich gedekt),
hier allen present.

 
Hersinde en Brune (die ook weer klop krijgt van één van de stieren):
Een misbaksel is Reinaert...

 
Carcofas (onverstoorbaar):
Hij heeft hen in het grootste gevaar gebracht
om er zelf van te profiteren.
Alle drie lieten zij bijna het leven,
omdat Reinaert hen erin heeft geluisd.

 
Nobeline (weerhoudt Nobel die Carcofas wil aanvliegen):
Kardinaal, al die feiten zijn ons welbekend.
Hebt u hier niets aan toe te voegen,

 
Carcofas (nog altijd zelfingenomen met zijn boek zwaaiend):
Het allerergste wat is gebeurd,
weet u beslist nog niet,
is dat Reinaert zelfs zijn eigen bloed niet ontziet.

 
Hersinde en Tibeert (die zich op tijd uit de voeten maakt):
Misbaksels heeft Reinaert voortgebracht.

 
Carcofas (een beetje gestoord):
Hij heeft met Hersinde zijn wil gedaan
om meteen daarop, even later,
Isengrimus' kinderen blind te maken,
met zijn eigen afvalwater.

 
Nobeline (ongeduldig):
Ook dat is ons ter ore gekomen.
Nieuwe feiten, harde bewijzen,
of de zaak is gesloten.

 
Carcofas (legt van zijn stuk gebracht door deze laatste opmerking van Nobeline het boek naast zich neer):
Tiecelijn is verdomd goed in zijn werk,
manifesta fides.

 
Isengrimus, Hersinde, Brune en Tibeert:
Ze weten het al van Tiecelijn,
nogal wiedes.

 
Carcofas (vermant zich en zingt met luider stemme alsof hij al het oordeel spreekt):
Reinaert vreest God noch gebod,
hij drijft met u, met ons allen de spot.
Mijn oordeel staat vast.
en is niet te keren.
Hij is ons allemaal tot last.
U moet hem eindelijk mores leren.

 
Hersinde (alleen en woedend): Vervloekt zij Reinaert en heel zijn nageslacht.
(De stieren weten niet precies wat ze met het kijfzieke mens aanmoeten)

 
Plotseling weerklinkt luidt kopergeschal. Reinaert komt op met zijn gevolg (Hermeline, Grimbeert de das, de kleine vosjes en een schaar dienaren, die een aan het spit gebraden koe aan Nobel aanbieden (wat Nobel al te graag aanneemt). Tot Nobeline:
 
De vos weet hoe het hoort.

(wijst op de bende van vijf)
Hun gezanik ... stoort.
... hun vete en strijd
(Nobel wuift minachtend met een hand),
... uit een duistere tijd,
dat dit woud moeras was,
dat er geen contrast was,
noch onderscheid ...
geen verschil bestond ...

 
Clenebejach (kraait het uit van plezier):
... tussen choco..colademousse en ki..kippestront.

Nobel apprecieert deze grap en werpt Clenebejach weer een gouden muntje toe.
 
Nobel (gebaart naar Reinaert):
Ge moogt mijn zegel kussen.

 
Tibeert (terwijl hij zich stilletjes uit de voeten maakt):
Reinaert durft en aargh, Reinaert wint.

 
Tiecelijn (vanuit de lucht, onzichtbaar natuurlijk):
Tibeert gaat er van tussen.

 
Reinaert (tegen Tibeert, wanneer hij door de stier in de kraag is gegrepen):
Bezint eer ge begint.

 
Nobeline (met lichte spijt in haar stem):
U had dat beter ook gedaan
in plaats van hier terecht te staan.

 
Reinaert (zich tot zowel Nobel als Nobeline richtend):
Wie hier terecht moet staan
is nog maar de vraag?
Wanneer mijn pleidooi is gehoord,
staat hier woord tegen woord.

 
Nobel gromt al bij het vooruitzicht van nog een pleidooi.
 
Reinaert (onderdanig, maar niet nederig):
Maar vreest niet, vorst,
ik wil u niet vermoeien.
Integendeel, wij vossen weten hoe het hoort,
dat men vorsten niet stoort
met oude koeien,
ruzies, trivialiteiten,
delicten uit lang vervlogen tijden,
de litanie van een familievete,
waarvan de oorsprong allang is vergeten.
Een groot vorst

(maakt een wijds gebaar door de luchten)

heeft duizend ogen en oren...

 
Clenebejach:
En een vogel die kan vliegen.

 
Reinaert (vervolgt onverstoorbaar):
... en weet op wiens woord hij kan bouwen,
wie hem zal bedriegen.
Koning Nobel,
in uw wijs oordeel stel ik
mijn grenzeloos vertrouwen.

 
Nobel (onheilspellend):
Meester Vos,
uw tong zit lekker los.
Maar we zijn nog geen stap verder.

 
Hermeline (springt voor Reinaert in de bres):
Heer Nobel, goede herder
en Vrouwe Nobeline,
oordeel zelf,
hoe u een fortuin kunt verdienen.

(zich naar Carcofas wendend om ook hem te vriend te houden)

Zo helpe ons God.

 
Reinaert (neemt Hermeline sussend in de armen; sluw tegen Nobel alleen):
Ik weet van een complot.
Én een schat.

 
Reinaert en Hermeline:
Lijkt het u wat?

Nobel heeft bij de woorden complot en schat zijn rug gerecht uit volle aandacht voor het voor hem staande vossenpaar. Nobeline heeft de stemmingswissel van haar man meteen in de gaten.
 
Nobeline: Moeilijke tijden liggen voor de boeg.
Nobel: Geld ... nooit genoeg.
 
Hersinde (bang): Ze gaan overstag,
Tibeert (jankend): uit winstbejag.
Brune: Ik doe mijn beklag.
Isengrimus (wanhopig): Helaas, dat mag...
 
Hersinde, Tibeert en Isengrimus: ... dat mag niet.
 
Nobeline: We moeten elke cent benutten.
 
Nobel: Nieuwe orde ... stutten.
 
Hersinde (boos): Zakken vullen.
 
Nobeline: En die samenzwering ...
 
Nobel: ... onthullen.
 
Isengrimus: Ons plan leek zo goed.
Brune: Ons plan leek zo zeker.
Tibeert (jankend): Ze gaan overstag.
Hersinde:Voor zo'n leugenkweker.
Isengrimus, Brune, Tibeert, Hersinde:Ik weet niet hoe het verder moet.
 
Nobeline: Aanhoor het besluit.
Als het waar is, wat u vertelt...

Clenebejach:De leugen, duizend keer vertelt...
Nobel: Meester Reinaert, dan gaat u vooruit.
 
Brune: Ik snap er geen barst van.
 
Nobeline en Clenebejach (souflerend, verbeterend): Heer, vrij uit.
Nobel: Vrij uit.
 
Brune: Ik sta versteld.
 
Clenebejach, Nobel en Nobeline (zeer verbaasd, dat ze alledrie tegelijk spreken):
 
Punt uit.
 
Tiecelijn: Heer, heer.
 
Nobel (uitermate geïrriteerd): Wat nu weer?
 
Tiecelijn: Heer, daar komt Cantecleer.
 
Terwijl Cantecleer, Cantaert, Crayant, Alenten, en Pinte en Sproete (zonen van Cantecleer en Coppe, die de baar dragen, waarop de afgeslachte Coppe ligt -misschien een enorme soepkip-) in processie binnentreden, heft het koor samen met Carcofas, Cuwaert, en Belijn het
Dat placebo domino
in regione vivorum.
We hebben lang genoeg gewacht.
Kakeldekukelorum.
Reinaert heeft de kip geslacht,
Reinaert, dat is schorem.
Dat placebo domino
in regione vivorum.

aan.
 
 
De processie komt tot staan voor de troon van Nobel en Nobeline. Cantecleer treedt naar voren met flapperende armen, snikkend, kraaiend:
Heer, Heer, ik ben in grote nood,
aanhoor mijn smart.
Reinaert heeft mijn Coppe gedood,
gebroken is mijn hart.
Hedenmorgen nog, het was tegen zeven,
legde ze haar ei en was ze nog in leven.
Maar ....

 
Nobel briest van woede:
Genoeg. D'r uit, odium vivorum.
D'r uit, direkt, zonder poespas of decorum.
Ingerukt, allemaal op stok.
Het lijkt hier wel een gekkenhuis,
een groot kakelend kippehok.
De een na de ander komt binnengevlogen.
D'r uit, falderrappes, van onder mijn ogen.

 
Cantecleer (probeert het toch weer):
Heer, heer ....
Coppe was een kip uit Brakel,
haar eieren een waar mirakel.
Van toen ze nog een kuiken was,
legde ze al twee per dag.
Coppe was mijn wonderhoen,
legde zelfs in 't winterseizoen.
Heer, heer ....

 
Nobel (ziedend; wordt in toom gehouden door Nobeline):
Ik heb een allergie
voor jou en je familie.
Nou hou je je kop,
of ik vreet jou
en je hele pluimveestapel op.
Ingerukt. Allemaal op stok.

 
Hij zet een paar stappen in de richting van het pluimvee, dat van schrik alles laat vallen en alle kanten uitstuift. Nobel, tevreden gesteld wanneer de rust is weergekeerd geeft een teken dat de stier met zijn knapen de achtergebleven Coppe verwijderen.
 
Nobel: ... een kale kip ... niet te plukken.
 
HET KRUISVERHOOR

Begin coupure
********************************************


 
Nobel (haalt diep adem): Dat lucht op. Meester Reinaert, ... begin.
 
Reinaert (met een oogje op Nobeline):
Koning Nobel, Heer van dit woud,
ik bezit een immense schat,
een fortuin aan zilver en goud.
En ik beken, die schat,
dat vermogen heb ik gestolen.

 
Hermeline (met een oogje op Nobel):
Want had hij die schat niet gestolen,
dan was het U slecht vergaan.
Dan hadden wij niet hier voor u gestaan.

 
Nobeline (terwijl ze Nobel weer met zachte hand terugduwt in zijn zetel wendt zich tot Hermeline. Vanaf nu speelt zich alles af in de vorm van een kruisverhoor. Reinaert wendt zich voortdurend vleiend tot Nobeline, Hermeline tot Nobel. De koning en koningin zijn niet ongevoelig voor hun advances, maar zijn tegelijk jaloers en achterdochtig jegens hun eigen partner. Vandaar dat Nobel al zijn vragen scherp aan Reinaert stelt en Nobeline aan Hermeline):
Zijn we hier om raadsels op te lossen,
van beren, wolven, katers en vossen?

 
Nobel (staat recht uit de zetel, natuurlijk tegen Reinaert):
Van wie was die schat,
vertel ons dat?

 
Nobeline (tegen Hermeline terwijl ze Nobel weer terugduwt):
En waarom moest u ze stelen,
uit wiens woning?

 
Nobel (staat weer op, tegen Reinaert):
Vertel ons wat die schat te maken heeft met mij Nobel, de koning?


********************************************
Eind coupure

 
Hermeline (leidt Nobels aandacht af):
Vertel onze Heer toch wat we hebben gehoord
van die vreselijke plannen
voor die vreselijke moord,
die zij daar, altemaal en altegader,

(en daarbij wijst ze op Brune, Isengrimus en Tibeert)

hebben beraamd, samen met je eigen vader.

 
Nobeline (ongelovig en bits tegen Hermeline): Met Reinaerts vader?
 
Reinaert (vleiend):
Helaas, Schone Vrouwe, mijn naam is nog meer onteert
door toedoen van een neef van mij.
Hij staat daarginds, mijn goede Grimbeert.
Ook hij koos mijn vaders zij.
 

Nobel (tegen Reinaert):
... onwaarschijnlijk,
dat u uw verwanten verraadt?

 
Hermeline (tegen Nobel):
Wat is, Mijn Heer, zo onwaarschijnlijk?
Geld: de bron van alle kwaad.
Wat voor geld iemand al niet doet.

 
Clenebejach:Geld geeft zelfs de laffen moed.
 

Nobeline (tegen Hermeline):
Ik tel het even bij elkaar.
De schat is van Reinaerts vader,
ja of nee?

 
Hermeline knikt ja
 
Nobeline:
En aan het complot doen mee

(wijst elke beklaagde persoonlijk aan; wanneer ze bij het horen van hun naam heftig ontkennend opspringen, worden ze door de ordedienst van de stier ruw op hun plaats neergedrukt)
:
 
Isengrimus
(schreeuwt: Dat is gelogen),
Tibeert
(lijkbleek, staat niet op: Ik voel me ineens zo raar),
Brune
(verontwaardigd: Uit hun duim gezogen)
en Grimbeert
(ontzet, hij kan hetniet geloven: Het is niet waar),
 
Meester Reinaerts neef?
Maar ik zie het verband niet tussen schat en verraad?

 
Begin coupure
********************************************



Reinaert (tegen Nobeline):
Mijn vader, Vrouwe,
is helaas niet te vertrouwen.

 
Nobel (tegen Reinaert):
Van een ander is dat snel gezegd.
Hij heeft mij nooit wat in de weg gelegd.

 
Hermeline (onderdanig vleiend):
Heer, wie is er zo wijs als u?
Het was macht, ziet U,
wat Reinaerts vader behalve geld begeerde.
Hij droomde van uw heerschappij.

 
Nobeline (achterdochtig, spottend):
Hoe bent u dat te weten gekomen?
Was u er persoonlijk bij?
Of hebt u zelf zitten dromen?

 
Reinaert (Nobeline weer inpalmend):
Vrouwe, voor het uitvoeren van zijn plannen,
koos hij kompanen aan zijn zij.
Hij was van zins een leger in te spannen,
de schat moest dienst doen als soldij.

 
Nobel (laat voor het eerst zijn achterdocht jegens Reinaert varen):
Daarvoor diende de schat.
... muiterij.

 
Hermeline: (tegen Nobel) Ja Heer, het is met wat.
 
Nobeline (nu zelfs bits tegen Hermeline):
Hoe bent u dat te weten gekomen?
Was u er persoonlijk bij of ...

 
Reinaert (springt Hermeline bij):
Vrouwe, ze heeft niet zitten dromen.
Het was toeval, puur toeval, mijn koningin.

 
Reinaert is nu zo sluw om zich ook rechtstreeks tot Nobel te wenden:
Ik bezocht mijn vader met mijn gezin,
met Kerstmis, zoals het betaamt.
Toen hebben ze hun complot beraamd.

 
Hermeline (wendt zich nu ook tot Nobeline):
********************************************
Einde coupure


Veel vroeger dan afgesproken kwamen wij er aan.
We komen binnen, niemand beneden, niet te geloven.

 
Reinaert:
We hoorden gestommel komend van boven
en stemmen, niet te verstaan.

 
Hermeline:
En toen is Reinaert stiekem naar boven geslopen
als verrassing, voor de grap.

 
Reinaert:
Daar boven aan de trap
hoorde ik hen hun plannen smeden.
Zij vloekten uw beider naam, zwoeren dure eden
en repten zelfs van moord.
Toen ik dat had gehoord,
ben ik er met mijn gezin vandoor gegaan.

 
Hermeline:
En ik spoorde Reinaert daarop aan
de schat van zijn vader te stelen.

 
Reinaert:
En dat heb ik toen gedaan.
Zeven lange nachten zwoegen.
jakkeren, slepen, ploegen.
Ik werkte me in het zweet.
Alles heb ik weggehaald
en verborgen op een plaats,
waar alleen ik van weet.

 
Nobel en Nobeline:
Maar hoe weten wij zeker dat jullie de waarheid zeggen?
 

Hermeline en Reinaert:
Door de sleutel tot de schat
in uw handen te leggen.

 
(Hermeline maakt een knikje, Reinaert buigt om vervolgens een sleutel uit zijn broekzak te vissen en die in Nobels handen te leggen)
:
Aanvaard Heer en Schone Vrouwe, onze gave,
die ergens, hier ver vandaan,
in een put ligt begraven.

 
Nobel (beziet de sleutel en is ineens uiterst besluitvaardig):
Genoeg gepraat,
het Hof ontbonden.
Isengrimus, Tibeert,
Brune en Grimbeert
zullen boeten voor hun zonden.
Hun koppen worden nog heden
van hun rotte rompen gesneden.

 
De stier en zijn knapen grijpen het viertal beet en voeren hen af.
Nobel wendt zich dan tot Carcofas, de kardinaal:
Carcofas, maak u gereed,
want gij gaat met mij en Reinaert mee.
U doet dienst als getuige.
We vertrekken nog vandaag.

(tegen Nobeline)
: De rest mag nog even voor me buigen.
En dan weg van hier.

 
Koor treedt naar voren, twee aan twee en buigt voor de koning. Iedereen gaat in processie af, achter koning Nobel en Koningin Nobeline aan. Reinaert en Hermeline zijn de laatste.
 
Hermeline: Ik kan het bijna niet geloven.
 
Reinaert (uiterst mismoedig): Zo gaat het nou altijd.
 
Hermeline: Wat bedoel je?
 
Reinaert (zucht):
Al dat bloedvergieten...

 
Hermeline:
Reinaert..., hou op.
Het is hun inhaligheid.

 
Reinaert:
Waar dient het toe?

 
Hermeline:
Schat, je bent moe.

 
Reinaert:
Van mijn voornemens,
niets, niets
is ervan terecht gekomen.

 
Hermeline: Jawel, iets..
Hun eigen inhaligheid is hen duur komen te staan....

 
Reinaert:
Zo gaat het nou altijd.
Maar zo kan het toch niet eeuwig gaan.

 
Hermeline: Godzijdank wel.
Anders hadden ze jou gehangen.

 
De stem van Tiecelijn onderbreekt hun gesprek:
Hoe stiekem jullie ook iets doen,
hoe zachtjes jullie praten.
Ik zie en hoor alles.
Ik hou jullie in de gaten.
Op mij berust de heerschappij,
Koning Nobel is niets zonder mij.

 
De stier met een aantal knapen komt terug om Reinaert en Hermeline op te halen.

 
 

Einde vierde scene


libretto en synopsis: © Jo Willems




 
    Productie
Stichting Aa

Artistieke leiding
Jo Willems

Zakelijke leiding
Geert Lameris
Akkerstraat 99a
9717 KZ Groningen
Tel 050 5777858
Fax 050 5777859