English  -  Dutch  
 ------------------ 

 adjective  -  bijvoeglijk naamwoord
 adverb  -  bijwoord
 adverbial conjuction  -  bijvoeglijk voegwoord
 apostrophe  -  glatingsteken, apostrof, afkappingsteken 
 article  -  lidwoord 
 capital letter  -  hoofdletter 
 cases  -  naamvallen
 co-ordinating conjunction  -  nevenschikkend voegwoord
 comma  -  deelteken, komma
 comparative  -  vergrotende trap  -     
 conditional perfect tense  -  voltooid verleden toekomende tijd
 conditional tense  -  onvoltooid verleden toekomende tijd
 conjunction  -  voegwoord
 definite article  -  bepaald lidwoord
 demonstrative  -  aanwijzend voornaamwoord
 demonstrative pronoun  -  aanwijzend voornaamwoord
 diaeresis  -  trema
 diminutive  -  verkleinwoord
 fraction  -  breukgetal
 future perfect tense  -  voltooid tegenwoordig toekomende tijd
 future tense  -  onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
 gender  -  geslacht
 hyphen  -  koppelteken
 imperative mood  -  gebiedende wijs
 imperfect tense -  onvoltooid verleden tijd
 indefinite article  -  onbepaald lidwoord
 indefinite pronoun  -  onbepaald voornaamwoord
 infinitive  -  onbepaalde wijs
 interrogative adverb  -  vragend bijwoord
 interrogative pronoun  -  vragend voornaamwoord
 intransitive verb  -  onovergankelijk werkwoord
 modal auxiliary verb  -  modaal hulpwerkwoord
 negation  -  ontkenning
 noun  -  zelfstandig naamwoord
 numeral  -  telwoord
 ordinal number  -  rangtelwoord 
 passive  -  lijdende vorm
 perfect tense  -  voltooid tegenwoordige tijd
 pluperfect tense  -  voltooid verleden tijd
 plural  -  meervoud
 possesive pronoun  -  bezittelijk voornaamwoord
 preposition  -  voorzetsel, prepositie
 present particle  -  tegenwoordig deelwoord
 present tense  -  onvoltooid tegenwoordige tijd
 pronoun  -  voornaamwoord
 pronunciation  -  uitspraak
 punctuation  -  leestekens
 reflexive pronoun  -  wederkerend voornaamwoord
 reflexive verb  -  wederkerend werkwoord
 relative pronoun  -  betrekkelijk voornaamwoord
 riles for inflection  -  verbuiging
 separable  -  scheidbaar werkwoord
 spelling  -  spelling 
 subjunctive mood  -  aanvoegende wijs
 subordinating conjunction  -  onderschikkend voegwoord
 superlative  -  overtreffende trap- 
 transitive verb  -  overgankelijk werkwoord
 verb  -  werkwoord
 verbal prefix  -  werkwoordelijk voorvoegsel
 

INDEX

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

VERBS

BACK

[The WFH Pages]

[The Family Pages]

[Search]

WFH, June 20, 2003