Bijlage 1: Veronderstellingen.
Naam:
Wat doe je?
1) Stel dat je beste vriend/in je vraagt om te komen
spelen, maar eigenlijk heb je geen zin. Wat doe je?
Je gaat toch want je
wilt niet dat je vriend/in boos is.
Je zegt dat je je kamer
moet opruimen.
Je zegt eerlijk dat je
geen zin hebt.
2) Je moeder vraagt of je naar de winkel wilt gaan, maar je hebt
juist afgesproken met je beste vriend/in. Wat doe je?
Je zegt tegen je moeder dat je een
beetje ziek bent.
Je gaat naar de winkel en neemt je
vriend/in mee.
Je doet alsof je je moeder niet hoort.
3) Je beste vriend/in is ziek en vraagt of je hem/haar gezelschap
wilt komen houden. Buiten heeft het gesneeuwd en jij hebt meer zin om
met je andere vrienden in de sneeuw te gaan spelen. Wat doe je?
Je gaat naar je zieke vriend/in want
het is tenslotte je beste vriend/in.
Je gaat gewoon buiten spelen met je
andere vrienden.
Je zegt tegen je zieke vriend/in dat je
nog huiswerk moet maken.
4) Tijdens een toets kijk jij af bij je buurman. De meester geeft de
schuld aan je buurman omdat hij denkt dat hij/zij heeft afgekeken. Wat
doe je?
Je zegt helemaal niets.
Je zegt tegen de meester dat jij hebt
afgekeken.
Je lacht je buurman uit.
Bijlage 2: Situaties voor drama.
Situatie 1:
Leerling A: de leerlingen B, C, en D zijn drie
goede vrienden die willen dat jij mee gaat voetballen met hen. Maar je
beste vriend (leerling E) heeft zijn been gebroken en wilt dat jij
meekomt naar zijn thuis. Wat doe je? Ga je mee voetballen of ga je mee
met je beste vriend?
Leerlingen B, C en D: jullie vragen aan leerling
A of hij wilt komen voetballen. Maar zijn beste vriend (leerling E)
heeft zijn been gebroken en wilt dat leerling A met hem meegaat.
Leerling E: jij hebt je been gebroken en
vraagt aan leerling A of hij met jou meekomt naar jouw thuis. Maar
leerlingen B, C en D willen dat leerling A met hen gaat voetballen.
Situatie 2:
Leerling A: je beste vriendin is ziek en jij zou
haar in de namiddag haar taken moeten brengen. Maar net voor je
vertrekt, belt leerling B om te vragen of je met haar wilt komen spelen.
Wat doe je? Naar je beste vriendin gaan of bij leerling B gaan spelen?
Leerling B: jij belt naar leerling A om te vragen
of ze bij jou wilt komen spelen.
Werkblad:
Naam: