Home

Leerplan

Thema 1 2A

Thema 1 2B

Thema 1 2D

Thema 1 2E

Thema 2 2B

Thema 2 2D

Thema 4 2A

Thema 4 2B

Thema 4 2D

Thema 4 2E

Thema 5 2A

Thema 5 2D

Thema 5 2E

Thema 6 2B

Thema 6 2D

Thema 7 2A

Thema 7 2B

Thema 7 2D

Thema 7 2E

Thema 8 2A

Thema 8 2D

Thema 8 2E

Thema 9 2A

Thema 9 2B

Thema 9 2E

Thema 10 2B

Hit Counter

Thema 9 2A

Thema: 9 (Vuur - werking van de geest)

2 ILLO A

auteurs: LiesbethAriλn, Ann Loyaerts, Sofie Ulens, Katrien Luyten

Les 1: Onderscheid tussen goed en slecht vuur.

Algemene doelstelling ( pagina 217)

- Kinderen komen vanuit meerzinnige ervaringen met het element ‘vuur’ de rijke symbolische betekenis ervan op het spoor.

Concrete doelstellingen:

- Eigen ervaringen en ervaringen van anderen in verband met vuur in verschillende situaties kunnen bespreken.

- Aan deze ervaringen uiteenlopende betekenissen kunnen koppelen.

- Uitdrukkingen in verband met vuur kunnen koppelen aan de juiste betekenis.

- Een onderscheid kunnen maken tussen goed en slecht vuur.

 

Les 2: Bijbelverhaal: de brandende braamstruik.

Algemene doelstelling (pagina 218)

Kinderen ontdekken de symboliek van vuur in de bijbel.

Concrete doelstellingen:

In het verhaal van het brandend braambos lezen hoe God aanwezig is in ‘vuur dat niet verbrandt’.

Begrijpen hoe Mozes door het brandend braambos tegelijk wordt aangetrokken en afgeschrikt.

 

 

Lesinhoud en lesfasen

Didactische werkvormen en organisatie

 

1. INTRODUCTIE

1.1 Webschema

 

 

 

2.KERN

2.1 Bespreking van prenten

Prent 1: woningbrand

Prent 2: kampvuur

 

2.2 Onderscheid tussen goed en slecht vuur

Slecht vuur: vuur dat schade, pijn, brandwonden… veroorzaakt.

Goed vuur: vuur voor de gezelligheid, voor het samen zijn.

 

Mogelijke vraagjes:

- Heb je al eens slechte dingen meegemaakt met vuur?

- Wanneer kan je vuur als goed beschouwen?

- Waarom is dit goed / slecht vuur?

- Welke gevoelens roept het woord ‘vuur’ bij je op?

 

2.3 Uitdrukkingen i.v.m. vuur

2.3.1 uitdrukking koppelen aan de juiste betekenis

Spreekwoorden: zie bijlage

 

 

 

2.3.2 Bespreking van de uitdrukkingen

 

 

 

 

2.3.3 Werkblad invullen

 

 

3. SLOT

3.1 Collage

Voortaak: artikels en prenten verzamelen over datgene wat ‘vuur’ bij je oproept.

 

 

Klassikale opdrachtsvorm

De leerlingen noteren aan bord alles wat ‘vuur’ bij hen oproept.

Ze nemen het webschema over in hun schriftje.

 

 

Aanschouwelijk aanbieden

De leerkracht laat 2 prenten zien. De leerlingen verwoorden wat ze zien.

 

 

Verbaal aanbieden

A.d.h.v. de prenten maakt de leerkracht het verschil tussen goed en slecht vuur duidelijk.

 

 

 

Klassikale opdrachtsvorm + bespreking

A.d.h.v. enkele vraagjes wordt het webschema besproken. De leerlingen rangschikken de woorden in goed en slecht vuur.

 

 

 

 

Groepswerk

De leerlingen werken samen in groepjes van 4. Ze leggen de juiste betekenis bij ieder spreekwoord. Indien ze de betekenis niet kennen, mogen ze gebruik maken van hun woordenboek.

 

Klassikale bespreking

De uitdrukkingen worden klassikaal besproken. De leerlingen mogen situaties vertellen waarin de uitdrukkingen toegepast kunnen worden (eigen ervaringen).

Individuele opdrachtsvorm

De leerlingen schrijven naast iedere uitdrukking de juiste betekenis.

 

Groepswerk

Met de artikels en prenten maken de leerlingen in groepjes van 4 een collage over goed en slecht vuur.

 

Die twee, dat is als water en vuur.

 

Dat zijn grote vijanden.

 

Voor hetere vuren staan.

 

Het harder te verduren hebben gehad.

 

De kastanjes voor iemand uit het vuur halen.

 

Zelf de last en de moeite van iets hebben en een ander de voordelen.

 

Als een lopend vuurtje.

 

Heel snel.

 

Vuur en vlam spuwen.

 

Zeer kwaad zijn.

 

Voor iemand door het vuur gaan.

 

Alles voor hem doen.

 

Iemand het vuur aan de schenen leggen.

 

Het hem moeilijk maken.

 

NAAM:

DATUM:

 

Uitdrukkingen i.v.m. vuur

 

Schrijf de juiste betekenis naast iedere uitdrukking.

Uitdrukking

Betekenis

   

1. Die twee, dat is als water en vuur.

 

………………………………………………………………………………………………………………………………

2. Voor hetere vuren staan

 

………………………………………………………………

3. De kastanjes voor iemand uit het vuur halen.

 

………………………………………………………………………………………………………………………………

4. Als een lopend vuurtje.

 

………………………………………………………………

5. Vuur en vlam spuwen.

 

………………………………………………………………

6. Voor iemand door het vuur gaan.

 

………………………………………………………………………………………………………………………………

7. Iemand het vuur aan de schenen leggen.

 

………………………………………………………………………………………………………………………………

 

 

Lesinhoud en lesfasen

Didactische werkvormen en organisatie

 

1. INTRODUCTIE

1.1 Sfeerschepping

Tekst: ‘zo kan ik het zeggen ‘ van Gie Laenen uit zeg het maar

 

 

 

2.KERN

2.1 Lezen van het bijbelverhaal

Bijbelverhaal: de brandende braamstruik

 

2.2 Bespreking van het bijbelverhaal

Vraagjes bij de tekst:

- Hoe verscheen de engel van de Heer aan Mozes?

- Waarom moet Mozes zijn sandalen uit doen?

- Wat vraagt God aan Mozes? Waarom?

- Waarom zal God de Egyptenaren gunstig stemmen?

 

2.3 Navertellen

 

 

2.4 Dramatiseren: de lege stoel

Mozes zit op de lege stoel.

 

 

 

 

 

 

3.SLOT

3.1 Brandende huisjes

 

 

 

 

 

 

 

Verbaal aanbieden

De leerlingen krijgen allemaal een kaarsje en mogen dat aansteken. Het licht in de klas wordt gedoofd. De leerkracht leest een tekstje voor.

 

 

Verbaal aanbieden

De leerkracht leest het verhaal van de brandende braamstruik voor.

 

Klassikale opdrachtsvorm

Het verhaal wordt klassikaal besproken a.d.h.v. enkele vraagjes over de inhoud.

 

 

 

 

 

Klassikale opdrachtsvorm

De leerlingen vertellen het verhaal van de brandende braamstruik na.

 

Klassikale opdrachtsvorm

De leerlingen stellen vragen aan Mozes over de dingen die ze van hem willen weten. Ze mogen ook antwoorden in zijn plaats door op de stoel te gaan zitten.

 

 

 

 

Verbaal aanbieden

De leerkracht verwijst terug naar de vorige les over goed en slecht vuur.

Individuele opdrachtsvorm

De leerlingen maken een huisje en plaatsen er een kaarsje in als teken van gezelligheid.